R E N É    V A N    T O L

OVER WAARNEMING


'OVER WAARNEMING'

In de renaissance werd er van de beginnende kunstenaar verwacht dat hij zich twee dingen toeëigende: hij moest leren de stijl van zijn voorgangers te imiteren en hij moest deze stijl kunnen vernieuwen of verder uitbouwen. Het ging om imitatio en inventio; het nadoen van de leermeester en het gene wat geleerd was verrijken en verdiepen. Je kunt het ook anders zeggen: van zijn voorgangers leerde de kunstenaar een concept en dat concept confronteerde hij met zijn eigen ervaringen. Op deze manier werd de traditie bewaard en de kunst vernieuwd.
De kunstenaar van vroeger had niet veel keus wat stijl betreft. Hij nam de stijl over van zijn omgeving. Daar hij echter in zijn studieperiode in het atelier van zijn leraar werkte, had hij direct contact met de gedachtewereld die ten grondslag lag aan de stijl van zijn meester. Ook kon hij de methode van werken van zijn leraar van dichtbij bestuderen. Hij kon als het ware in de keuken kijken.
De moderne kunstenaar staat voor een ander probleem.
De kunstenaar van nu heeft onbeperkte toegang tot alle beelden die vroeger en nu geproduceerd zijn. De meesten van deze beelden kunnen echter alleen 'van buiten af' bekeken worden dat wil zeggen we hebben vaak geen contact meer met de belevingswereld die tot die beelden geleid hebben.
Als een kunstenaar van nu een beeld overneemt dan neemt hij eigenlijk een oppervlakte over, een buitenkant, net zoals de negentiende-eeuwse architect een stijl van vroeger overnam (de neo-stijlen).
Wil een kunstenaar van nu een authentiek werk creëren dan staat hij voor de moeilijke taak de kloof te dichten tussen het beeld wat hij overneemt en zijn eigen visuele belevingswereld.
Hij moet de relatie tussen visie en methode opnieuw tot stand brengen, iets wat vroeger vanzelfsprekend was daar deze al gegeven waren. De moderne kunstenaar is met al zijn technische mogelijkheden op een bepaalde manier weer bij af. Hij moet bij het begin beginnen..

De bedoeling van deze tekst is om iets over mijn werk te vertellen en dan vooral toegespitst op het werken naar de waarneming.

 

INVLOEDEN ' een matig kunstenaar steelt een beetje, een groot kunstenaar mateloos'
Stravinsky

Een kunstenaar van nu heeft onbeperkte toegang tot het werk van zijn voorgangers overal ter wereld. In de tijd toen ik begon als kunstenaar werden de kunstenaars in twee groepen onderverdeelt; de kunstenaars die abstraheerde en de realisten. Twee termen en het is onbegrijpelijk hoe twee termen het denken over en het kijken naar kunst kunnen beïnvloeden. Twee groepen werden er gecreëerd en van daaruit werden er verdere onderverdelingen in stijl gemaakt.
Stijlimitatie is normaal voor de beginnende kunstenaar en was voor mij een goede manier om de werk van een andere kunstenaar te leren kennen. Sommige methoden waren eenvoudig andere waren complexer en ongrijpbaarder ( die van Cezanne bijvoorbeeld).
Dit imiteren leek allemaal wel aardig maar toch had ik sterk het gevoel dat ik zo niet tot de kern
van de zaak kwam. Daarom begon ik veel naar de waarneming te werken. Waarom deed ik dat? Ik denk dat het te maken had met een gevoel dat uiteindelijk de basis van de beeldende kunst bij het fysieke kijken ligt en dat de visie op dit fundament eigenlijk doorslaggevend voor al het andere zou zijn. We gaan nu kijken hoe dat werken naar de waarneming voor mij uitpakte.

 

ERVARING 'history tells what has happened ,myth what happens'
Lewis

Een van de plezierigste bezigheden van mijn werk is het tekenen naar de waarneming.
Tekenen raakt hier het kijken en kijken naar de dingen is prettig. Kijken heeft iets van
reizen in een land half bekend half onbekend. Het bekende zorgt ervoor dat we ons
in dat land thuis voelen , het onbekende zorgt ervoor dat we dit land niet kunnen
annexeren en dat de inwoners vrij blijven.
Vele jaren teken ik al naar de waarneming en daarom hier iets van mijn ervaringen.
Toen ik met tekenen naar de waarneming begon gebruikte ik een methode die vaak gebruikt werd;
Bij deze methode gaat het er om om de grote vormen gestileerd weer te geven en dan daarna de details in te vullen. Bij het weergeven van de grote vormen lette je vooral op de compositie,dat deze correct en esthetische aantrekkelijk was en dan volgde de details. De details mochten echter niet het grote geheel verstoren. De begincontouren stonden vast tot de de tekening klaar was; bij het toevoegen van de details werden de toonwaarden in de gaten gehouden waardoor er een optimale verdeling van het licht ontstond. Het is een methode die al oud is en nog steeds veel gehanteerd wordt.
Later echter begon ik het probleem anders aan te pakken. Ik begon met een groot alles bepalend compositieschema maar negeerde dit bij het invullen van de details.
Ik begon het waarnemingsveld af te tasten zonder mij te bekommeren om de abstracte basisvormen.
Zoals een vlieg door de ruimte vliegt begon ik details te noteren die mij voor de voeten kwamen m.a.w. ik liet mij mee slepen met de stroom van het kijken en het bleek dat hoe meer gegevens ik aan mijn tekening toevoegde hoe meer het grondschema ondermijnd werd. Ik kwam steeds op een andere plek uit en het basisschema bleek niet te kloppen Daar komt nog bij dat hoe meer details ik toevoegde hoe meer zich er aandiende dus het geheel werd een hopeloze race. Tegen het mij overgeven aan de stroom van het kijken bleek geen een kader zich te kunnen handhaven.
Dit proces waar ik terecht kwam was heel erg interessant maar niet nieuw want ik ontdekte dat het een steeds terugkerend verschijnsel in de kunstgeschiedenis was. De hele ontwikkeling die Monet doormaakte bijvoorbeeld was eigenlijk een weerslag van dit proces.(Monet maakte een steeds groter schilderij van een steeds kleiner stukje natuur). In de architectuur is het ook te zien als je bijv. kijkt naar hoe de kubusvormige architectuur van het Romaans langzaam verandert in de organische overwoekeringen van de laatgotiek.Ook de 'distortions' van het klassieke perspectief in het werk van Cezanne kunnen uit dit proces verklaard worden
Cezanne klaagde dat de contouren hem steeds ontsnapte en Giacometti dat een neus zo groot was als de sahara.; allemaal klachten van kunstenaars die uitgaan van de stroom van het kijken.
Dat gold ook voor mij. Voor mij werd het tekenen naar de waarneming een tekenen zonder einde; steeds meer informatie over steeds minder.
Dit proces leek niet te stoppen. De dingen veranderde echter toen ik mij ging richten op het portret.

 

GELIJKENIS ' the closer human beings are to us the farther they are away'
G.K. Chesterton

Het maken van een portret is een boeiende aangelegenheid. Bij het maken van portretten heb ik het volgende ervaren.
Degene die geportretteerd wordt wil zichzelf herkennen in het portret. Bij een portret gaat het dus om gelijkenis; het portret moet lijken op een beeld dat al bestaat, in dit geval het beeld wat de geportretteerde van zichzelf heeft. Dat beeld dat al bestaat moet herkent worden in het portret; dat beeld moet bevestigd worden. De beelden moeten samenvallen of anders gezegd: een innerlijk beeld moet corresponderen met een uiterlijk beeld.
Bij het maken van een portret gaat het dus om herkenning. Herkenning gaat op een hele specifieke manier. Het gebeurt namelijk in een flits, opeens zonder waarschuwing vooraf.
Herkenning stoelt op een andere manier van tijdsbeleving.
Het gaat hier om een impressie van korte duur waar de structuur van ons waarnemingsveld in een keer vastgezet wordt;er ontstaat een gestalt, een geheel dat meer is dan de som van de onderdelen. Het geheel verschijnt aan ons op een overweldigende manier, het overkomt ons. Het is er voor we het weten.
De vraag die mij altijd bezighield bij het maken van portretten was: weten wij op het moment van herkenning wel wat wij zien? Volgens mij niet. Weten veronderstelt afstand, hier is geen sprake van afstand. Volgens mij kunnen wij alleen iets zeggen over de effecten die deze momenten hebben.

 

DE BLINDE VLEK 'de kunstenaar kiest zijn object, maar wordt evenzeer door zijn object gekozen'
Albert Camus

Het werken naar de waarneming zorgde ervoor dat ik mij bewust werd van wee manieren van kijken die te maken hebben met twee manieren van tijdsbeleving.
. Zo kan men
A) de werkelijkheid zien in een flits (impressie)
B) het waarnemingsveld in de tijd aftasten (scannen)

Deze twee manieren van waarnemen wisselen elkaar af. Zien wij de werkelijkheid volgens A
dan weten we niet wat we zien maar de effecten zijn evident. Het beeld wat wij zien ontstaat spontaan, is krachtig, is voor ons ongrijpbaar maar grijpt ons, het beeld is sterk, de verhoudingen staan vast. Woorden die hierop hun plaats zijn het theatrale en het erotische.

Kijken volgens A maakt ons er van bewust dat er gaten zijn in onze stroom van beelden
die wij ervaren. Gaten die ontstaan omdat wij geen complete controle over onze waarneming
hebben. En waarom verliezen wij de controle? Omdat er waarnemingen zijn die zo sterk zijn
dat zij beelden oproepen waarvan wij op dat moment niet bewust waren. Wij raken hier het gebied
van het verbeelden.
Kijken wij volgens B dan neemt de informatie toe maar de kracht van het beeld neemt af.
De kennis van de ruimte neemt toe. De ruimte opend zich en men wordt zich bewust van steeds meer details waardoor het geheel verloren gaat. Wij raken hier het gebied van het afbeelden.


FOTOGRAFIE 'Gij staat dus stil en gaat vooruit en terzelfder tijd staat Gij niet stil en gaat Gij niet vooruit'
Nicolaas van Cusa

Men zou geneigd kunnen zijn A te vergelijken met een foto en B met film daarom
is het misschien interessant om te kijken naar het verschijnsel fotografie.
Een foto geeft inderdaad een flits weer, een heel kort moment. Een foto geeft daardoor dan ook
vaak herkenning. Bij portetschilderen wordt dan ook vaak een foto gebruikt.
Maar is de flits van de foto hetzelfde als de flits van onze waarneming?
Ik heb al eerder gezegd dat we niet weten hoe de flits van onze waarneming (A) eruit ziet dus
ook niet of de foto daarmee correspondeert.
Toch is het goed om hier even verder naar te kijken.
Om er achter te komen wat een foto exact weergeeft is nog een hele klus en om dat te weten te komen kan men beter naar een camera kijken dan naar een foto. We zullen dan merken dat
een foto een afdruk is. We kunnen het misschien vergelijken met een afdruk van een voet in
het zand. Het uiteindelijke resultaat van deze afdruk wordt bepaald door vorm van de voet en
het zand. De afdruk van de foto wordt bepaald door wat gefotografeerd wordt en de hoedanigheid van de camera en als wij dit beseffen dan zullen we merken dat door de lens van de camera, als gegeven vooraf, de verhoudingen in het beeldvlak al vaststaan. De lens kadreert het beeld. Dat gebeurt niet als wij zelf waarnemen.
Als men een foto neemt dan snijdt men een klein plakje tijd uit de tijdstroom weg.
Dit plakje is autonoom; d.w.z.: als men een foto neemt wordt het resultaat van de foto niet beïnvloed door de foto die daarvoor genomen wordt .
Bij het kijken van de mens is dat wel het geval. En hoe komt dat?
Omdat voordat A verschijnt, het waarnemen volgens B alle vooraf gegeven verhoudingen
afgebroken heeft. A ontstaat uit de 'chaos' die B veroorzaakt heeft. Waarnemen volgens A is daardoor absolute spontaniteit en dat is een foto niet.
Fotografie blokkeert op het formele vlak de spontaniteit van het kijken. Het zwakt A af.
Dit komt omdat de fotografie de spanning opheft die inherent in het waarnemen aanwezig is
n.l. de spanning tussen A en B.
A en B zijn onverenigbaar met elkaar maar zij zijn op zo'n manier met elkaar verbonden dat de een de voorwaarde is voor de ander. Zij zijn op elkaar geënt. Ze wisselen elkaar af en roepen
elkaar op. Zij zorgen voor de dynamiek in het waarnemen;een spanning tussen het beeld dat ons van buitenaf (vanaf de horizon) benadert en de beweging van het kijken dat vanuit ons vertrekt.


CONCLUSIE 'de kunstenaar is geen schepper maar herschepper'
A. Camus

Het werken naar de waarneming als basis voor mijn kunst, daar ging het mij om.
Door het werken naar de waarneming stuitte ik op twee manieren van kijken; twee manieren die door de verschillende beleving van tijd van elkaar verschillen.
Deze worden hierboven aangegeven met A en B.
A is het overmeesterd worden door de werkelijkheid in een flits; B het aftasten en openen van de ruimte door toevoeging van details.
Hoe vinden deze twee manieren van waarneming hun vertaling in de beeldende kunst?
A en B hebben niets te maken met de tegenstelling abstract en figuratief of formeel en realistisch.
Misschien wordt de tegenstelling tussen A en B wel het best geformuleerd door Paul Klee
die zei:”het gaat in de kunst niet om het afbeelden van het zichtbare maar om zichtbaar maken”
Zichtbaar maken staat voor A, het zichtbare afbeelden voor B.
Het volgen van waarneming A resulteert in het creëren van een effect, het volgen van waarneming B resulteert in het analyseren van de ruimte.
.Werken naar de waarneming, het kijken als fundament voor de kunst.
We hebben ontdekt dat het resultaat hier van is dat we te maken hebben met twee tegengestelde bewegingen; twee bewegingen die elkaar versterken maar ook elkaar uitsluiten.
De kunstenaar kan kiezen voor A zoals Klee deed of alleen voor B.
Kiest de kunstenaar alleen voor A dan zal hij zich richten op het effect. Het probleem wat hierbij ontstaat is dat deze kunstenaars steeds groter moeten uitpakken om hetzelfde effect te bereiken (iets wat in de steeds grotere opstelling van moderne tentoonstellingen al zichtbaar is).
Kiest de kunstenaar alleen voor B dan ontstaat het gevaar dat hij verzand in een steeds kleiner deelgebied.
Wil men echter de beeldende kunst op de totale waarneming funderen (iets waar ik van overtuigd ben), dan moeten beide manieren van waarnemen in het werk betrokken worden. Men zal dan echter bruggen moeten slaan tussen twee werelden die op gespannen voet met elkaar staan .

Oplettende lezers zullen na het lezen van het bovenstaande wel begrepen hebben dat ik een
aanhanger ben van de mimesistheorie; kunst als nabootsing. De reden daarvoor is dat ik niet
geloof in een creatief autonoom zelf. Volgens mij is dat een illusie. Mensen kunnen niet creëren uit het niets. Menselijke creativiteit bestaat volgens mij uit reproduceren en combineren. Menselijke creativiteit bestaat uit het creëren van een synthese. Dat uit deze synthese een gestalt ontstaat, (gestalt= een vorm waarvan het geheel meer is dan de som van de onderdelen), doet niets af aan het feit dat de mens afhankelijk blijft van zijn vermogen tot nabootsing.