R E N É    V A N    T O L

CREATIVITEIT EN ZELFEXPRESSIE


'CREATIVITEIT EN ZELFEXPRESSIE'

Wil men het hele veld van creativiteitsuitingen van de laatste decennia en de motivaties daarachter overzien dan staat men voor een onmogelijke opdracht. Toch is er volgens mij een opvatting over creativiteit die de laatste decennia steeds meer de overhand krijgt en dat is het idee dat creativiteit het zelfde is als zelfexpressie. Volgens dit idee bestaat er zoiets als een autonoom 'zelf', het doel van creativiteit is dit 'zelf' tot ontplooiing te brengen. Zelfexpressie is hier geen onderdeel van het creativiteit maar is daar aan gelijk. De stelling die ik hier verdedig is dat dit idee funest is voor de ontwikkeling van de kunst en dat door dit denken elke evolutie in de kunst geblokkeerd wordt. Ik zal deze stelling verdedigen door dit idee van zelfexpressie te vergelijken met een Christelijke notie over creativiteit waarin gesteld wordt dat creativiteit verder gaat dan zelfexpressie; volgens dit idee zou creativiteit zich moeten richten op het overbruggen van onverzoenbare tegenstellingen. Het is niet de zelfexpressie maar het verlangen om deze tegenstelling op te heffen dat werkelijke creativiteit tot stand brengt. Eerst zal ik mij richten op de ideeën die deze twee vormen van creativiteit genereren, vervolgens zal ik naar aanleiding van het werk van twee beroemde kunstenaars, Johannes Vermeer en Joseph Beuys, laten zien hoe deze ideeën gestalte krijgen in een kunstwerk.

God is liefde en liefde is een paradox. Liefde laat twee opposities tot haar recht komen en tegelijkertijd versterkt zij de eenheid. Deze revolutionaire gedachte is de kerngedachte van het Christelijk geloof. De vraag die deze paradox oproept is deze: Hoe kan er een eenheid tussen twee tegenovergestelde personen, zaken of objecten worden gecreëerd en tegelijkertijd hun identiteit worden versterkt? Het spanningsveld van deze paradox ligt in het feit dat hoe sterker de opposities zich manifesteren, hoe meer de eenheid onder druk staat en hoe meer de eenheid gediend wordt hoe meer de opposities beknot worden. In het Christendom struikelt men over de paradoxen: God staat buiten de tijd; God (Christus) staat in de tijd. God is almachtig; God (Christus) is machteloos. God is alwetend; God (Christus) twijfelt, ga zo maar door. Wij zien hier dat onmogelijke tegenstellingen met elkaar worden verbonden en als een eenheid worden gezien. Er wordt gedacht vanuit relaties. Tegenstellingen worden op de spits gedreven en toch wordt de verbintenis niet doorbroken. Er wordt gedacht vanuit een drie-eenheid; twee opposities en de weg daartussen. Het is dit typisch Christelijke denken dat de Westerse beschaving richting heeft gegeven.

Dit denken werkte dan ook door in de schilderkunst van West Europa. Ook de schilderkunst kent haar paradoxen. Een van die paradoxen is dat een schilderij fysiek plat is maar optisch gezien nooit zo waargenomen kan worden. Er bestaat een kloof tussen de autonome fysieke realiteit van het schilderij en haar illusionistisch effect. Hoewel dit geldt voor elk schilderij waar ter wereld ook gemaakt, in de westerse kunst,gedomineerd door het Christelijk denken, wordt deze tegenstelling tot het uiterste opgerekt. Nergens dan in de Christelijke wereld van West Europa is deze tegenstelling zo ver doorgevoerd en een fundament geworden voor haar kunst. We kijken naar de schilderkunst van Johannes Vermeer om te zien hoe dit werkt.

Vermeer creëert door illusie een tastbare ruimte met tastbare objecten op het platte vlak. Door het subtiel combineren van sfumato en scherpe geprononceerde vormen, door het geraffineerd laten verglijden het licht en door het toepassen van “impressionistisch” pointillé zijn deze werken het toppunt van het 17e eeuwse naturalisme. Maar Vermeer doet meer. Verborgen in dit naturalisme ligt een wereld van constructivistische vormen. Een constructivisme verwant aan dat van Mondriaan: rechthoekige vormen die parallel lopen met het vlak. Nu maakt het werken met rechthoekige vormen je nog geen constructivist; bij constructivisme gaat het om een evenwicht. Een evenwicht dat zo subtiel is dat bij elk toevoegen of wegnemen van onderdelen uit die constructie de harmonie wordt verstoord. Het gaat hier om het zetten van de dingen op de juiste plaats zodat ze zogezegd 'kloppen'. Dit is een intuïtieve wetenschap. Mondriaan was een meester daarin, maar Vermeer ook. Toch is er een verschil tussen Mondriaan en Vermeer. Mondriaan creëerde harmonie binnen de vormentaal van het constructivisme. Vermeer creëerde een harmonie tussen twee talen die elkaar absoluut niet verstaan; die van het naturalisme en die van het constructivisme. Vermeer maakte een dubbele synthese: een synthese binnen zijn constructivisme en een synthese tussen dat constructivisme en zijn naturalisme. Deze synthese kwam niet tot stand door de contrasten van deze twee werelden af te zwakken. Hij vergrootte juist de kloof daartussen en tegelijkertijd slaat hij een brug tussen beiden. Je zou ook kunnen zeggen dat hij de paradox in stand hield, de onverzoenbare tegenstelling tussen de abstracte en illusionistische realiteit van het schilderij. Kijken we naar 'Vrouw in het blauw met brief', te zien in het Rijksmuseum, dan zien we daar een vrouw die een brief vast houdt. Een prachtig licht valt op de brief, de brief is gevouwen, een deel van die brief vormt een heel klein rechthoekje. Het bijzondere is dat dit rechthoekje precies op de goede plaats valt.

Het Christelijk denken intensiveert de tegenstelling. Voor de westerse kunst betekende dit dat er gefocust wordt op de onmogelijke tegenstelling tussen het kunstwerk als autonoom 'ding' en het kunstwerk als mogelijkheid om een van een plastische werkelijkheid te suggereren. Deze aandacht bepaalde eeuwenlang de Christelijke kunst. Vermeer stond in deze lange traditie waarin de liefde voor de paradox de motor was voor creativiteit. Een paradox frustreert en het is deze frustratie die de creatieve impuls aanwakkert. Het creatieve proces bestaat uit het maximaliseren van het eigen karakter van de tegendelen zonder dat de eenheid breekt. Binnen dit spanningsveld blijft dit werk staan.

Het modernisme creëert andere ideeën over creativiteit. Een veel voorkomend idee in de laatste decennia is de gedachte dat creativiteit hetzelfde is als zelfexpressie. Deze gedachte komt voort uit een nieuwe kijk op het 'zelf'. Het 'zelf' bezit volgens deze visie een unieke autonome kern die een bron bevat van waaruit creativiteit ontspringt. Deze visie op het 'zelf' is irrationeel en heeft sterke mystieke trekken; het roept bij velen mystieke gevoelens op. Het 'zelf' kun je zijn. Het 'zelf' kun je zoeken, vinden, ontplooien. Je kunt er in geloven en op vertrouwen. Er is een vals ik en een waar ik. Dit unieke 'zelf' krijgt lijkt wel het karakter van een geïmplodeerd Godsbeeld te krijgen; alle eigenschapen die eens aan een God werden toegeschreven (macht, autonomie, vrijheid en vermogen om te scheppen) worden overgeheveld naar het 'zelf'. Tegen over dit 'zelf' staat een volledig gedetermineerde wereld. Het 'zelf' wordt daardoor het laatste bastion van vrijheid. Vrijheid en creativiteit horen bij elkaar. Zo wordt het 'zelf' de bron van creativiteit. Deze visie op creativiteit creëert zijn eigen kunst. Wij kijken naar het werk van Joseph Beuys, de apostel van de zelfexpressie.

Joseph Beuys is de schepper van de mythe van het 'zelf'. Hij had een duidelijk doel voor ogen: het door een schok reactiveren van de onderdrukte creativiteit waarover ieder mens beschikt. Iedereen is kunstenaar. Iedereen bezit creativiteit maar die creativiteit moet bevrijd worden. Haar belemmeringen moeten worden weggenomen. Dit is het eigenlijke creatieve proces. Deze gedachte wordt mooi weergeven in het werk van Beuys: ' Homogene infiltratie van een concertvleugel'. Dit werk, een met vilt ingepakte vleugel met een kruis erop geschilderd, staat voor verstomde creativiteit. Vilt staat voor geborgenheid maar ook het dempen van expressie. De boodschap is duidelijk: creativiteit staat voor ongebondenheid en kwetsbaarheid. Creativiteit is onbeschermd. De mens moet zich blootgeven om zijn unieke creatieve kern te ontplooien.

Zelfexpressie is extravert; alle energie is naar buiten gericht. Formeel gezien betekent dat alle expressie zich ondubbelzinnig manifesteert in de eerste indruk. Zelfexpressie is een bevrijdingsdaad en laat geen onduidelijkheid toe. Het is niet zo dat er in dit werk zich na de eerste indruk iets verborgen laat zien zoals bijvoorbeeld bij een Vermeer. Dit zou de overredingskracht van het werk te niet doen en dit kan zij zich niet veroorloven. Er zijn namelijk nog meer uitingen van zelfexpressie die zich willen laten gelden. Dit naar buiten treden vraagt veel raffinement want het gaat niet alleen om de intensiteit van het gebaar, maar ook om het vermogen om een verwachting-patroon te doorbreken ofwel om het creëren van een schokeffect. Dit wordt tot stand gebracht door het negeren van de context; het werk komt nergens vandaan en gaat nergens naar toe. Ondanks het feit dat er formeel gezien na de eerste slag niets meer gebeurt wil het nog niet zeggen dat het kunstwerk hierna niets meer te bieden heeft. Er is namelijk nog een rijke en mysterieuze inhoud te ontdekken of zoals een galeriehoudster op Art- Amsterdam tegen mij zei: “Je moet het verhaal achter deze werken weten”. Zelfexpressie vraagt om een zeer persoonlijk individueel gebonden inhoud waarin de codes, symbolen en betekenissen zeer langzaam en meestal slechts gedeeltelijk onthuld worden. Dit in tegenstelling tot de Christelijke periode waar inhoud gemeen- goed was.

Zelfexpressie creëert een rijke beeldentaal echter het nadeel is dat zij de evolutie van de kunst blokkeert en daardoor de voortgang van de kunst vernietigt. Voorwaarden voor evolutie is namelijk een collectieve probleemstelling die meerdere generaties mee gaat. Het gaat om een gezamenlijke onderneming. Een probleemstelling ontstaat bij een confrontatie met een onverzoenbare tegenstelling. In de natuur is dat het roofdier en zijn prooi, in de wetenschap de theorie en de waarnemingen en in de politiek de individuele ambitie en het algemeen belang. Het is de voortdurende herhaling van dezelfde problemen die evolutie mogelijk maakt. Door zelfexpressie plaatst de kunstenaar het kunstwerk voortdurend buiten de context met als doel het schokeffect of het willen gezien worden. Daardoor is het de zelfexpressie zelf die uiteindelijk de hele context vernietigt waartegen zij zich wilt afzetten. En hoe meer de verwachtingspatronen worden doorbroken hoe minder overblijft van het referentiekader dat kunst mogelijk maakt. Zelfexpressie vernietigt daarmee zijn eigen voorwaarden en daarmee ook de ontwikkeling van de kunst. Want kunst moet groeien en veranderen en je kan een verandering pas zien als men steeds het zelfde doet.

Het is namelijk zo dat de Egyptenaren schilderden een man op een stoel, de Chinezen schilderden een man op een stoel, net zoals de Azteken, de Grieken en de Romeinen. In de Middeleeuwen schilderde men een man op een stoel. Piero della Franscesca schilderde een man op een stoel, Raphael, Titiaan, Rubens, Vermeer, Rembrandt, Poussin, Watteau, David en Delacroix schilderden en man op een stoel. Ook Cezanne, van Gogh, Picasso, Matisse, en Giacometti schilderden een man op een stoel. Ze deden allemaal het zelfde en dit omdat zij allen de nu bijna vergeten paradox kenden van evolutie: Als je wilt veranderen moet je steeds het zelfde doen.

Juni 2010